Hoogteziekte ontstaat tijdens (snelle) beklimming van bergen en kan optreden bij hoogtes vanaf 2500 meter. Tot een hoogte van ongeveer 6000 meter treedt hoogteziekte alleen op bij klimmers die gevoelig zijn voor hoogteziekte of niet voldoende geacclimatiseerd zijn. Boven de 6000 meter zullen klimmers steeds enkele dagen naar een lager gelegen deel van de berg moeten gaan om te acclimatiseren voordat ze opnieuw stijgen. Op grotere hoogtes kan zelfs een goed geacclimatiseerd persoon slechts enkele dagen verblijven.
Hoogteziekte ontstaat doordat bij stijging iedere 5500 meter de luchtdruk halveert waardoor ook de concentratie van zuurstof in de omgevingslucht afneemt. Bij iedere inademing komt hierdoor minder [[zuurstof]] in de longen en het [[bloed]] terecht, zonder dat daarbij de concentratie van [[koolstofdioxide]] stijgt. Doordat de ademprikkel in de hersenen niet wordt aangestuurd door de [[zuurstof]]concentratie in het bloed, maar door de stijging van de [[koolstofdioxide]]. Omdat de concentratie van [[koolstofdioxide niet veranderd reageren de hersenen eerste instantie niet op het [[zuurstoftekort]]. Door te acclimatiseren (wennen aan een nieuwe omgeving) kan de capaciteit van het lichaam om zuurstof op te nemen worden vergroot. Het lichaam reageert op het zuurstoftekort door aanmaak van extra rode bloedcellen als gevolg van afgifte van het hormoon [[erytropoëtine]] in de nieren, dat wordt uitgescheiden als gevolg van chronisch [[zuurstoftekort]]. Het effect hiervan duurt echter enkele weken. Wanneer het lichaam goed is aangepast kan men goed op de geacclimatiseerde hoogte verblijven. Voor hoogtes boven de 6000 meter geldt dit echter niet en is acclimatisering niet meer voldoende mogelijk, men zal dan regelmatig moeten afdalen naar lager gelegen gebieden. Boven de 9000 meter kan men niet in leven blijven.
Iedereen kan hoogteziekte krijgen, ook wanneer men goed geacclimatiseerd is. Zelfs dragers die regelmatig een klim maken kunnen hoogteziekte krijgen en hieraan overlijden.