Breathing: verschil tussen versies
[gecontroleerde versie] | [gecontroleerde versie] |
(→Handelingen in Breathing) |
(→Samenvatting) |
||
Regel 98: | Regel 98: | ||
Met dank aan: Daan Weerheijm, [[SIGMAHANDBOEK]]. | Met dank aan: Daan Weerheijm, [[SIGMAHANDBOEK]]. | ||
− | + | <br><br> | |
Terug naar [[Airway and C-Spine]]. Verder naar [[Circulation and bleeding control]]. | Terug naar [[Airway and C-Spine]]. Verder naar [[Circulation and bleeding control]]. | ||
[[Categorie:ABCDE]] | [[Categorie:ABCDE]] |
Versie van 10 jan 2012 om 21:16
Auteur: Pim / Supervisor: Pim / Co-auteur: {{{coauthor}}} / Niveau: Gevorderd / Paginastatus: Incompleet. Laatste bewerking: Pim. Zie ook Handleiding. Eerste Hulp Wiki zoekt schrijvers! Schrijf jij ook mee? |
Nadat de luchtweg (Airway) is veilig gesteld, is de volgende schakel in de keten van vitale functies de ademhaling (Breathing).
Inhoud
Anatomie
De anatomie van het ademhalingsstelsel bestaat uit: de linker en rechter long, de ademhalingsspieren (het middenrif, de tussenrib spieren, de nekspieren) en de zenuwen die de ademhaling aansturen. Het ademcentrum in de hersenen zorgt voor de coördinatie van de ademhaling.
Normale functie
Zuurstof is in het lichaam nodig om glucose om te zetten naar koolzuur (CO2) en energie. Als er geen zuurstof beschikbaar is, wordt de glucose anaëroob afgebroken waarbij melkzuur ontstaat. Dit melkzuur beschadigt de cellen en zorgt uiteindelijk voor onherstelbare schade. Bij een normale inademing duwt het diafragma (middenrifspier) naar beneden, terwijl de ribben voorkomen dat de borstkas naar binnen wordt geduwd. Zo ontstaat een onderdruk t.o.v. de buitendruk in de longen, waarna zuurstof naar binnen stroomt. Bij een uitademing ontspannen deze spieren zich, waarna de lucht zachtjes naar buiten wordt geduwd door een relatieve overdruk in de longen. Iemand die in ademnood komt, zal met kracht lucht naar binnen proberen te zuigen en er weer uit te persen om zo snel mogelijk zo veel mogelijk zuurstof in en koolzuur uit zijn longen te krijgen. Hierbij zijn diverse hulpademhalingsspieren betrokken. Dit is te zien aan opgetrokken schouders, aangespannen nekspieren en krachtig gebruik van tussenribspieren. Dit is een krampachtige manier van ademhalen, en het is belangrijk dit tijdig te herkennen. Patiënten zullen namelijk na verloop van tijd uitgeput raken. Een normale ademhaling houdt het volgende in: - een frequentie tussen de 10 en de 20 (globaal). - zuurstof wordt opgenomen in het bloed (oxygenatie) en er is een saturatie tussen de 95 en 100%. - koolzuur (CO2) wordt uitgescheiden (ventilatie).
Oorzaken van stoornissen in Breathing
Problemen in de ademhaling kunnen zowel acuut als chronisch van aard zijn. De oorzaken van stoornissen in de ademhaling kunnen op verschillende niveau's liggen: in de aansturing vanuit de hersenen, de aansturing van de ademhalingsspieren en in het niveau van de longen. Daarnaast kunnen stoornissen secundair aan een andere aandoening optreden, zoals problemen in de Airway of in de Circulation.
De ademhaling wordt aangestuurd vanuit het ademhalingscentrum in de hersenstam. Veranderingen in het bewustzijn of in de functie van de hersenen kunnen de aansturing van de ademhaling beïnvloeden en zelfs stilleggen. Dat kan gebeuren door een zuurstoftekort in de hersenen, maar ook door vergiftigingen, medicijnen of alcohol en drugs. Ook hersenletsel, een beroerte of bloedingen in het hoofd kunnen het ademcentrum beschadigen.
De uitvoering van de ademhaling vindt plaats door de ademhalingsspieren in het middenrif en de tussenribspieren. Aansturing van deze spieren gebeurt door de zenuwen die in het ruggenmerg ontspringen. Wanneer deze beschadigd raken, zoals bij een dwarslaesie als gevolg van wervelletsel zullen de spieren niet langer worden aangestuurd en zijn er beperkingen in de ademhaling. Een hoge dwarslaesie in het niveau (C3-C4) van de nek kan tot gevolg hebben dat alle ademhalingsspieren uitvallen en is niet met het leven verenigbaar. Ook in de ademhalingsspieren zelf kunnen problemen optreden, door oververmoeidheid van de spieren, spierzwakte of spierziekten. Indien er zeer veel inspanning van de ademhalingsspieren gevraagd wordt, kan uitputting optreden met als gevolg een minder effectieve ademhaling.
Indien er beschadigingen aan de borstkas zijn, zoals ribfracturen of een fractuur van het borstbeen, zal het slachtoffer niet meer in staat zijn om diep adem te halen of te hoesten.
De long is het belangrijkste ademhalingsorgaan, waarin de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaatsvinden. Ook de long zelf kan aangedaan zijn, bijvoorbeeld door longziektes zoals astma, COPD of longkanker. Deze aandoeningen kunnen de ademhaling bemoeilijken en zorgen voor een verminderde gaswisseling.
Ook kan door een trauma de long beschadigd raken. Er kan een klaplong (pneumothorax) optreden, bloed in de borstkas komen (hemothorax) of een fladderthorax bestaan.
Herkennen van afwijkingen in Breathing
Zuurstof is essentieel om in leven te blijven en als het lichaam niet voldoende zuurstof binnen krijgt zal het alle zeilen bijzetten om toch voldoende zuurstof op te nemen. De ademfrequentie (het aantal ademhalingen per minuut) neemt toe, de ademhalingen (ademteugen worden dieper en er wordt gebruik gemaakt van de hulpademhalingsspieren. Ook wanneer om een andere reden de zuurstofbehoefte toeneemt, zoals bij inspanning of ziekte, worden bovenstaande mechanismen ingezet. Voor een volwassen persoon is een ademfrequentie van 12-16 keer per minuut in rust normaal. Bij inspanning kan dit flink toenemen en bij staken zal deze snel weer zakken naar de normale frequentie. Een snelle ademhaling in rust, bij iemand die acuut ziek is of een ongeval heeft doorgemaakt is een teken van ademhalingsproblemen en een verhoogde zuurstofbehoefte. Echter, ook een te langzame ademfrequentie (<10/min) is een alarmsignaal. Door uitputting of onderdrukking van het ademcentrum kan de frequentie en de diepte van de ademhaling afnemen, waardoor het zuurstoftekort verder toeneemt, zonder dat het lichaam dat nog kan compenseren.
Indien de ademhaling zeer snel wordt, zullen ook de ademteugen afnemen en treedt een minder efficiënte ademhaling op. Er kunnen ook veranderingen in het patroon van de ademhaling zijn. Bijvoorbeeld een wisseling van het teugvolume, de diepten van de ademhaling. Soms oppervlakkig, soms diep. Ook de ademfrequentie kan onder invloed van stoornissen in het ademcentrum wisselen.
Als door veranderingen in de ademhaling de longen minder zuurstof in het bloed kunnen opnemen, zal dit leiden tot een afname van de zuurstofverzadiging (of saturatie) van het bloed. Dit leidt tot chemische veranderingen in het bloed en aan het hemoglobine molecuul. Waar zuurstofrijk (slagaderlijk) bloed helderrood is, zal het donkerrood worden. Dit is ook te zien aan de kleur van de huid en slijmvliezen. Er treedt cyanose op, ofwel: de slijmvliezen worden grauwig blauw door de lage verzadiging van zuurstof in het bloed. Indien dit in de lippen, tong en mond optreedt spreken we over centrale cyanose. Cyanose van de vingers, handen en voeten wordt perifere cyanose genoemd.
Zuurstoftekort leidt behalve tot cyanose ook tot onrust en irritatie bij het slachtoffer en kan leiden tot stoornissen in het bewustzijn. Daarnaast leidt een verminderde ademhaling tot een verminderde afvoer van het koolstofdioxide (CO2), wat ook kan leiden tot irritatie en daling van het bewustzijn.
Een klaplong, ook wel pneumothorax genoemd, kan een ernstige verstoring geven van de ademhaling en de gaswisseling. Deze kan zowel spontaan als door een ongeval worden opgelopen. Een klaplong geeft ernstige benauwdheid, pijn op de borstkas en indien er sprake is van een steekwond is er ook een zuigende borstwond. Indien er een spanningspneumothorax optreedt kan een van de helften van de borstkas zich vullen met lucht waardoor een hoogteverschil optreedt. Soms wordt hierdoor ook de luchtpijp in de hals naar links of rechts verplaatst.
De afwezigheid van ademhaling wordt apneu genoemd. Hierbij zijn er geen ademhalingen waarneembaar bij het kijken, luisteren en voelen bij de mond en zijn er geen ademhalingsbewegingen. Dit kan veroorzaakt worden door een blokkade van de luchtweg, maar ook door uitvallen van de aansturing door het ademcentrum of de zenuwen.
Aanwijzingen voor stoornissen in de ademhaling:
- Te snelle ademfrequentie
- Te langzame ademfrequentie
- Ondiepe ademteugen (hypoventilatie)
- Diepe ademteugen (hyperventilatie)
- Onregelmatige ademhaling en teugvolume
- Gebruik van hulpademhalingsspieren
- Centrale cyanose
- Afwezigheid van ademhaling
- Zuigende borstwond
- Hoogteverschil tussen helften borstkas (pneumothorax)
Alarmsymptomen | |
---|---|
Afwezigheid ademhaling | Verminderd bewustzijn |
Cyanose | Saturatie <90% |
Asymmetrie van de borstkas | Verplaatsing van de luchtpijp |
Ademfrequentie <10 of >30 | Niet tot 5 kunnen tellen in 1 ademteug |
Controles in de Breathing
- Stel vast of er een (normale) ademhaling aanwezig is, door te kijken naar adembewegingen van borstkas en buik, door te luisteren of er (normale) ademgeluiden zijn en door te voelen langs mond en neus van het slachtoffer of er een luchtstroom is. Indien het slachtoffer kan spreken kan men er vanuit gaan dat er een ademhaling aanwezig is.
- Beoordeel de ademfrequentie door het aantal ademhalingen per minuut te tellen.
- Beoordeel de diepte van de ademhalingen aan de hand van een schatting van het teugvolume, dit kan normaal zijn, diep of oppervlakkig.
- Kijk of de borstkas symmetrisch beweegt bij het ademen, of dat er een helft achterblijft, zoals bij een pneumothorax.
- Kijk of er verwondingen aan de buitenzijde van de borstkas zichtbaar zijn, zoals een zuigende borstwond.
- Beoordeel of het slachtoffer gebruik maakt van zijn hulpademhalingsspieren en of de ademhaling veel moeite kost.
- Beoordeel of de luchtpijp in de nek in het midden loopt, of dat deze verplaatst is naar links of rechts
- Beoordeel of de halsvenen gestuwd zijn (kan passen bij een spanningspneumothorax.
Handelingen in Breathing
De beste behandelingen voor stoornissen in de ademhaling is het toedienen van zuurstof. Dit is echter niet voor iedere eerstehulpverlener weggelegd en wordt alleen toegepast door eerstehulpverleners die daarvoor een specifieke training gevolgd hebben. In sommige gevallen moet de ademhaling ondersteunt worden doormiddel van beademing, bijvoorbeeld met een beademingsballon (ambuballon) of een beademingsmachine. Indien er geen ademhaling (apneu) is kan de eerstehulpverlener ook mond-op-mond beademing toepassen en wordt gestart met reanimatie.
Er zijn echter wel een aantal zaken die wel gedaan kunnen worden om de ademhaling te ondersteunen en te verbeteren. Een slachtoffer dat benauwd is zal doorgaans het beste kunnen ademen in een halfzittende houding. Slachtoffers met astma of COPD kunnen medicatie gebruiken om klachten te verminderen. Zij moeten wel zelf deze medicatie bij zich hebben en deze zelf kunnen inhaleren.
Indien er sprake is van een zuigende borstwond of een klaplong (pneumothorax) dan kan deze worden afgeplakt om toename van de hoeveelheid lucht in de borstkas tegen te gaan.
Aandoeningen
Welke aandoeningen?
Samenvatting
Overzicht
VerwijzingenMet dank aan: Daan Weerheijm, SIGMAHANDBOEK.
Terug naar Airway and C-Spine. Verder naar Circulation and bleeding control.