Hevige bloedingen: verschil tussen versies
(Nieuwe pagina aangemaakt met 'Bleeding control Inleiding Een grote bloeding is een ernstige situatie waarbij de circulatie direct bedreigd wordt. Er dient dan ook acuut en adequaat gehandeld te wor...') |
(geen verschil)
|
Versie van 24 mrt 2011 om 23:51
Bleeding control Inleiding Een grote bloeding is een ernstige situatie waarbij de circulatie direct bedreigd wordt. Er dient dan ook acuut en adequaat gehandeld te worden. Een bloeding kan intern of extern zijn. Een miltruptuur zal bijvoorbeeld een interne bloeding geven. Iemand die een suïcidepoging onderneemt en zijn polsen doorsnijdt heeft een externe arteriële bloeding. Behalve arteriën (slagaders) kunnen ook venen (aders) flink bloeden. In tegenstelling tot een arteriële bloeding zal het bloed er dan niet pulserend uitkomen. Pathofysiologie Wanneer een slachtoffer een grote bloeding heeft verliest hij veel circulerend volume. Dit is een gevaarlijke situatie omdat het lichaam een bepaalde hoeveelheid bloed nodig heeft om in de zuurstofbehoefte te voorzien. Er ontstaat een hypovolemische shock (zie ook verderop in het hoofdstuk). Symptomen en klachten Als er een uitwendige wond is, dan kan daar veel bloed uitkomen. Als het arterieel is dan komt het bloed er pulserend uit. Een inwendige wond is moeilijk waar te nemen. Het ongevalsmechanisme kan aanwijzingen geven. Het slachtoffer kan bijvoorbeeld een stuur in zijn buik hebben gekregen. In dat geval zal de hulpverlener extra goed moeten letten op de verschijnselen van hypovolemische shock. In beide gevallen zullen de volgende verschijnselen optreden: Lichte shock: doorbloeding van minder vitale (perifere) delen als huid, vet en spieren neemt af, doordat de vaten samenknijpen (vasoconstrictie) waardoor er meer bloed beschikbaar is voor de vitale organen. Hierdoor ziet het slachtoffer er bleek uit en voelt koud aan. Het slachtoffer transpireert. Bovendien is de “capillary refill” vertraagd. Ernstige shock: Hetzelfde als bij lichte shock, maar er gaat nu ook minder bloed naar de vitale organen. Hierdoor produceren de nieren minder urine. Uiteindelijk neemt ook de perfusie van het hart en de hersenen af. Hierdoor kan het slachtoffer verminderd aanspreekbaar worden en uiteindelijk het bewustzijn verliezen. In alle gevallen zal het hart proberen om het verlies aan circulerend volume te compenseren door sneller te gaan kloppen. Omdat er weinig volume in de vaten zit, voel je dus een snelle en weke pols. Hieronder staat een schema met de meest in het oog springende symptomen waarmee je snel kunt zien wat er aan de hand is. Belangrijkste symptomen voor de EHBO-er Uitwendig bloedende wond Inwendig bloedende wond Al dan niet pulserende wond Veel zichtbaar bloedverlies Verdacht ongevalsmechanisme Pijn in thorax of abdomen, gevoelig bij aanraken Opgetrokken benen/foetushouding Verschijnselen van shock Bleke, koude en klamme huid Weke, snelle pols Vertraagde capillaire refill (> 2 sec) 5BOSA2 – Vaardigheden 88 Acute Geneeskunde Testen van capillaire refill: Oefen tenminste 5 sec. druk uit op de huid of het nagelbed en laat vervolgens weer los. Hierdoor druk je het bloed uit de haarvaten. Na 2-3 seconden dient het bloed weer terug te zijn en moet er weer een mooie rode/roze kleur zijn. Op het nagelbed kan de uitslag van de test verstoord zijn als het SO koude vingers heeft. Druk op het sternum is dan beter, maar niet altijd mogelijk als EHBO-er. Handelen Een uitwendige wond is evident aanwezig. Je kunt het immers direct waarnemen. In geval van een slachtoffer bij bewustzijn en een duidelijke uitwendige wond moet men zo snel mogelijk handelen, de slagaderlijke bloeding kan gelijk behandeld worden tijdens de ABC-controle. Bij een slachtoffer buiten bewustzijn dient eerst de A en B gecontroleerd te worden, aangezien er eventueel gereanimeerd dient te worden. Bij een ernstige bloeding, ongeacht of deze arterieel of veneus is, ligt de nadruk van de behandeling op het beperken van bloedverlies. Hoewel we proberen schoon te werken heeft het beperken van het infectierisico initieel weinig prioriteit. Indien er gedurende 10 minuten rechtstreeks druk op de wond wordt uitgeoefend en het aangedane lichaamsdeel boven het hart gehouden wordt, zullen de meeste (ernstige) bloedingen gestelpt zijn. Uiteraard zal het slachtoffer nog steeds professionele hulp nodig hebben voor verdere wondbehandeling en eventuele behandeling van shock. Uitwendige sterk bloedende wond: · Oefen direct druk op de wond uit door met een vlakke hand stevig op de wond te drukken (de kurkmethode) · Breng het aangedane lichaamsdeel omhoog boven het niveau van het hart · Leg het slachtoffer bij voorkeur op de grond (preventief voor flauwte en shock) · Zoek het juiste drukpunt op (zie later), bij een veneuze bloeding is een drukpunt meestal minder nuttig. Echter soms kan een drukpunt ook dan van waarde zijn · Bel 112 · Leg een wonddrukverband aan over de wond (zie later in dit hoofdstuk en in Hoofdstuk Wonden en Verbandleer) In een ideale situatie is de hulpverlener niet alleen. In dat geval dient de hulpverlener bij het slachtoffer te blijven en iemand anders de opdracht te geven om 112 te bellen (dit kan dan al eerder in het protocol) en de verbanddoos te halen. Als de hulpverlener alleen is, dan moet er geïmproviseerd worden. Soms kan het slachtoffer zelf of een omstander het drukpunt overnemen. Laat echter nooit het slachtoffer zelf een drukpunt zoeken. Soms kan de hulpverlener het slachtoffer meenemen naar de verbanddoos. Inwendig sterk bloedende wond: · DRS.AB, bij de C controle kom je achter de inwendige bloeding · Waarschuw zo snel mogelijk professionele hulp via 1-1-2 · Beweeg en verplaats het slachtoffer niet, tenzij er gevaar is · Blijf ABC controleren en pas zonodig reanimatie toe Drukpunten Drukpunten zijn bedoeld om bij een arteriële bloeding de aanvoer van bloed te stoppen. Een drukpunt moet aan een aantal voorwaarden voldoen om effectief te zijn, namelijk: 1. liggen tussen het hart en de wond, 2. de af te drukken arterie moet boven een harde ondergrond zoals bot lopen, 3. de arterie moet op een bereikbare plaats liggen. Afdrukken van arteriën moet met enig beleid gebeuren, omdat door het geven van druk schade aangericht kan worden aan onderliggende structuren zoals zenuwen en spieren. 5BOSA2 – Vaardigheden Acute Geneeskunde 89 Algemene aandachtspunten voor drukpunten: · De arterie die afgedrukt wordt dient tussen het hart en de wond te liggen · Een arterie moet altijd op iets hards worden afgedrukt. Meestal is dit een bot · Denk eraan dat sommige delen van het lichaam door meerdere vaten worden gevasculariseerd en dat er anastomoses kunnen bestaan · Bij het oefenen kan gecontroleerd worden of het drukpunt juist is afgedrukt door perifeer naar pulsaties van de arterie te voelen (bijvoorbeeld bij het afdrukken van de a. brachialis kun je dit controleren aan de pols, de a. radialis) Afdrukken arteria subclavia
Bloeding hoog aan de arm
Uitvoering: Laat het slachtoffer liggen en buig het hoofd iets naar de gewonde zijde, zodat de spieren in de schouder ontspannen. Plaats de duim aan de bovenkant achter het sleutelbeen en de vingers achter de monnikskapspier. Duw de duim in de richting van de tenen, zodat de arteria subclavia op de ribben wordt dichtgedrukt. Afdrukken arteria brachialis
Bloeding aan onderarm, pols, hand
Uitvoering: Laat het slachtoffer zitten/liggen en breng de aangedane arm omhoog. Plaats de duim aan de binnenzijde van de arm, tussen de biceps en de triceps en duw de arterie dicht op het onderliggende bot. Oefenen: Lokaliseer de arterie door deze te palperen. Druk de arterie dicht en controleer bij het oefenen aan de arteria radialis of er geen circulatie meer aanwezig is. Wees voorzichtig zodat onderliggende structuren niet beschadigd raken. Afdrukken arteria femoralis
Bloeding aan bovenbeen, onderbeen, voet
Uitvoering: Laat het slachtoffer liggen en ga aan de gewonde zijde zitten. Licht de knie iets op, zodat de liesplooi zichtbaar wordt. Plaats de duimen of een vuist in de liesplooi en druk de arterie tegen de onderliggende spieren/botten dicht. De arterie loopt onder het ligamentum inguinale, op één derde vanaf het os pubis. Figuren 6.1-6.3