Ademhalingsstelsel
Auteur: Sija / Supervisor: Pim / Co-auteur: {{{coauthor}}} / Niveau: Beginner/Gevorderd / Paginastatus: Incompleet. Laatste bewerking: Sija. Zie ook Handleiding. Eerste Hulp Wiki zoekt schrijvers! Schrijf jij ook mee? |
Het ademhalingsstelsel zorgt ervoor dat lucht verplaatst wordt in en uit de longen (ventilatie). De lucht komt binnen via mond en keelholte en gaat dan via de luchtpijp naar de kleine bronchiën en alveoli waar de #gasuitwisseling plaatsvindt. Hierdoor wordt zuurstof (O2) vanuit de lucht opgenomen in het bloed en wordt koolstofdioxide (CO2) uit het bloed afgegeven om weer uitgeademd te worden.
Inhoud
De luchtwegen
Mond en keelholte
Via de mond en de neus wordt lucht ingeademd. Net als voedsel gaat de lucht door de keelkolte (pharynx). Het strottenklepje (epiglottis) sluit tijdens slikken de stemspleet (glottis) af waardoor voedsel niet in het strottenhoofd (larynx)komt. Dit voorkomt dat er voedsel in de luchtwegen (afsluiting van de luchtweg, zie heimlich) komt en hierdoor is het onmogelijk om tegelijk te slikken en adem te halen. Het voedsel wordt tijdens het slikken in de slokdarm (oesophagus) geleid. In de stemspleet zitten de stembanden (plica vocalis) die gaan trillen wanneer er lucht langs komt. Deze trillingen zorgen voor de geluiden van onze stem.
Luchtpijp (trachea)
De luchtpijp (trachea) is een buis van ongeveer 10 cm die bestaat uit D-vormige ringen. Het is gelegen tussen het strottenhoofd en de longen. Het rechte deel van de D-vorige ring is niet van kraakbeen, de hoefijzervormig wel. Het onderste deel heet de carina en ligt net achter het borstbeen (sternum); hier splitst de luchtpijp in de twee hoofdbronchi. De rechter hoofdbronchus loopt iets meer in het verlengde van de luchtpijp ten opzichte van de linker hoofdbronchus, die een sterkere hoek maakt. Dit betekent dat een vreemd voorwerp vaker in de rechter hoofdbronchus terechtkomt dan in de linker hoofdbronchus.
Kleinere luchtwegen (bronchiën)
De hoofdbronchi komen elk uit in een long en splitsen dan in kleinere bronchi. De vertakkingen worden steeds kleiner, de kleinste vertakkingen worden bronchioli genoemd. Aan deze bronchioli zitten de longblaasjes (alveoli) waar de gasuitwisseling plaatsvindt. Bij astma is er een vernauwing van de bronchi of bronchioli.
De longen/ Gasuitwisseling
De kleinste onderdelen van de longen zijn de longblaasjes. Om de longblaasjes heen lopen haarvaatjes (capillairen) Zuurstof uit de lucht wordt in de longblaasjes afgegeven aan de haarvaatjes en wordt dan door het lichaam gepompt. Koolstofdioxide wordt vanuit het bloed via de haarvaatjes afgegeven aan de longblaasjes en verlaat dan met de ademhaling het lichaam. Dit wordt gasuitwisseling (respiratie) genoemd.
De longen worden omgeven door de longvliezen (pleurae). Tussen de vliezen zit een ruimte gevuld met vocht. Tijdens de ademhaling bewegen de longvliezen langs elkaar. In de tussenruimte heerst een onderdruk waardoor de longen met lucht gevuld blijven. Als er lucht in de tussenruimte komt, valt de onderdruk weg en klapt de long in elkaar: klaplong.
De ademhaling
De ademhaling (ventilatie) vindt plaats door een samenspel tussen bepaalde chemosensoren, hersenen, het middenrif (diafragma) en de ademhalingsspieren waaronder de tussenribspieren. Wanneer het CO2-gehalte in het bloed te hoog wordt zenden de chemosensoren een seintje naar het ademhalingcentrum in de hersenen. Vanuit de hersenen gaat er een signaal richting het middenrif en ademhalingspieren om in te ademen. De spieren van de ribbenkast (tussenribspieren) spannen aan waardoor de borstkas omhoog komt (borstademhaling). Het middenrif spant ook aan en gaat naar onderen (buikademhaling). Hierdoor vermindert de druk in de borstholte en ontstaat er een vacuüm in de longen. Dit vacuüm zorgt er voor dat lucht de longen ingezogen wordt. Zodra er ingeademd wordt stopt het ademhalingsstelsel met het afgeven van signalen. Vervolgens ontspannen het middenrif en de ribbenkast zich waardoor het middenrif weer omhoog en de ribbenkast omlaag gaat. Dit vergroot de druk in de longen waardoor de lucht uit de longen geperst wordt.
Bij COPD-patiënten is de prikkel om te gaan ademhalen niet een te hoog CO2-gehalte, maar een te laag O2. COPD-ers kunnen niet meer genoeg ademhalen om het te hoge CO2 gehalte te compenseren en raken als het ware gewend aan het hoge CO2 gehalte. De ademprikkel komt in dit geval van een te laag O2 gehalte. Hierdoor is erg gevaarlijk om mensen met CO2 (veel) zuurstof te geven omdat dan de prikkel om adem te halen wegvalt.
Bij benauwdheid en hyperventilatie kunnen mensen gebruik maken van de hulpademhalingspieren. Dit is te zien in in de nek. Kleine kinderen kunnen ook gaan 'neusvleugelen'
Ademhaling meten
In rust is de ademfrequentie van een volwassene ongeveer 12-16 keer per minuut. Tijdens elke ademhaling wordt ongeveer een halve liter lucht in- en uitgeademd. - Ademvolume, teugvolume - Ademminuutvolume ...
In het bloed wordt zuurstof vervoerd door de rode bloedcellen. De zuurstof bindt aan het hemoglobine in de rode bloedcellen. In slagaderlijk (arterieel) bloed zijn de bloedcellen normaal gesproken voor 95-100% verzadigd. Deze verzadiging wordt de zuurstofspanning ofwel saturatie genoemd. Bij longaandoeningen zoals astma en COPD en bij hartaandoeningen kan de saturatie te laag zijn. De saturatie is te meten met een pulsoximeter. Dit een een apparaatje dat om de vinger geschoven kan worden en met behulp van licht meet hoeveel zuurstof gebonden is. Bij koolmonoxide (CO) vergifiting, is er in plaats van zuurstof CO aan het hemoglobine gebonden. De pulsoximeter ziet geen verschil tussen gebonden zuurstof of gebonden CO en geeft nog steeds een 'gezonde' zuurstofspanning aan terwijl dit niet het geval is.
Relevante ziektebeelden voor de Eerste Hulp
- Astma - COPD - koolstofmonoxide vergiftiging - hyperventilatie